Welke informatie moet bij een aanvraag tot springstofvergunning aangeleverd worden?
Voor een vergunningsaanvraag tot opslag of verwerking van de 1ste klasse:
Artikel 9 van het koninklijk besluit van 23 september 1958 bepaalt wat er juist toegevoegd dient te worden aan een vergunningsaanvraag voor de opslag of het verbruik van springstoffen.
Een praktische vertaling hiervan maakt dat best 5 exemplaren van het vergunningsdossier worden ingediend met volgende informatie:
- Wie vraagt de vergunning aan? De persoonlijke gegevens of de gegevens van het bedrijf (ondernemingsnummer, adresgegevens,…)
- Wat voor inrichting betreft het? Welke activiteiten worden er uitgevoerd en hoe komen de springstoffen hierin voor?
- Welke producten, in welke hoeveelheden worden er aangevraagd en hoe worden deze producten opgeslagen?
- Hoeveel personen werken er met de springstoffen?
- Welke veiligheidsmaatregelen naar de omgeving en de interne werking worden genomen?
- Een plan met duidelijke schaal waar de verschillende elementen op aangeduid worden.
- Een kadastraal plan van de percelen waarop de vergunning wordt aangevraagd, met een lijst van alle eigenaars van de percelen in een straal van 100 meter.
Voor een tijdelijke vergunningsaanvraag:
Artikel 255 van het koninklijk besluit van 23 september 1958 bepaalt wat er juist toegevoegd dient te worden:
- Welke producten worden opgeslagen?
- Hoe worden de producten opgeslagen?
- In het kader van werkzaamheden dient een werkplan, met timing toegevoegd te worden.
- Van waar worden de producten aangeleverd?
- Een bewijs van goed gedrag en zeden op naam van de verantwoordelijke voor de vergunningsaanvraag.
Voor de provincie is het de dienst Omgevingsvergunningen die de dossiers behandelt en voorbereidt voor de deputatie of de gouverneur.